Een Brabantse boer over schaalvergroting "Dan
wordt alles afgepakt en word je in een rijtjeshuis gezet. En dan moet je je hand
ophouden."
Jan Paul Smit
Schaalvergroting in de landbouw is geen typisch Derde Wereld-verschijnsel. Ook in het
Westen zijn talloze kleine en middelgrote bedrijven over de kop gegaan en hebben miljoenen
boeren hun werk verloren. In 1930 waren er 640.000 Nederlanders werkzaam in de landbouw en
visserij. Zij maakten ruim twintig procent van de beroepsbevolking uit. In 1993 waren dat
er nog maar 224.000, een krappe vier procent.
De bedrijfsgrootte en de intensiviteit namen sterk toe. In 1950 had een Nederlandse
boerderij gemiddeld 5,7 hectare grond, in 1993 16,5 hectare, bijna het drievoudige.
Leverde een hectare in 1950 gemiddeld 3200 kilo tarwe op, in 1993 gaf zij bijna drie keer
zoveel: 8800 kilo. Het aantal varkens in Nederland nam in de periode 1950-1993 met een
factor acht toe. Ook in andere Westerse landen nemen we dezelfde tendensen waar. Zo
verdween er in West-Duitsland sinds 1949 tweederde van alle boerenbedrijven. In de twaalf
landen van de EU werkte in 1970 nog ruim dertien procent van de beroepsbevolking in de
landbouw. Twintig jaar later was dit nog geen zes procent meer.¹
Wat betekent de schaalvergroting en de intensivering voor een boer persoonlijk? Hoe
ervaart hij of zij dat? Daarover spraken we met Janus Hoeks (62), golvende witte haren,
klein van stuk, tenger en sterk. Hij is een boer in hart en nieren. Van kindsbeen af woont
hij op dezelfde boerderij op de Brabantse zandgronden. Hij heeft de ontwikkelingen in de
landbouw aan den lijve meegemaakt: de specialisatie, de intensivering, de subsidies, de
grote leningen, de overproduktie, de faillissementen van collega's en de warwinkel van
milieuregels. Ook hij moest uiteindelijk afhaken. 'Hobbyboer' is hij nu, zoals hij zelf
zegt.
Gemengd bedrijf
Hoeks kan zich nog zonder moeite voor de geest halen hoe het op de boerderij toeging in de
veertiger jaren, toen hij een jongen van een jaar of tien was. Zijn vader had voor 11.000
gulden de boerderij gekocht met ongeveer zeven hectare grond. Er waren zeven koeien op de
boerderij, één fokzeug met een paar biggen, zo'n 35 kippen en een paard om de kar te
trekken, te ploegen en te eggen. Het was een gemengd bedrijf met een halve hectare
voederbieten, een halve hectare aardappelen, 3 hectare aardappelen, een hectare rogge en
een hectare haver.
In de vijftiger jaren kwamen de eerste veranderingen. Na de oorlog produceerde de
landbouw te weinig om de bevolking van voldoende voedsel te kunnen voorzien. Net als de
andere Europese landen, moest Nederland de schaarse buitenlandse valuta besteden aan
voedselimporten. Onder de energieke leiding van landbouwminister Mansholt stimuleerde de
overheid een grotere produktie. Schaalvergroting en mechanisering moesten zorgen voor een
stijging van de produktiviteit. Zo konden de voedselprijzen laag blijven en zou politieke
onrust voorkomen worden. Goedkoop voedsel was in de ogen van de regering noodzakelijk om
de industrielonen laag te kunnen houden en zo sterk te staan in de concurrentie met andere
Europese landen. Lage landbouwprijzen waren bovendien nodig om op termijn te kunnen
exporteren en zo de broodnodige deviezen in het laatje te brengen.
De regering zag wel in dat de mechanisering in de landbouw binnen enkele jaren tot
werkeloosheid onder de boeren zou leiden, maar nam dat op de koop toe. Hopelijk zouden
inpoldering van een groot gedeelte van het IJsselmeer, de industrialisatie en de emigratie
uitkomst kunnen bieden.
Op Europees niveau zetten Mansholt en zijn ambtenaren zich vol vuur in voor een Europees
landbouwbeleid, waarbij nationale beschermende maatregelen stapje voor stapje afgebroken
zouden worden. Zo zou iedere streek door 'de markt' gedwongen worden zich te specialiseren
op die landbouwprodukten die ze het goedkoopste kon voortbrengen.²
De boerenorganisaties, die de belangen van de boeren moesten verdedigen in het
Landbouwschap, schaarden zich in grote lijnen achter Mansholt. Sommige boeren hadden
zoveel kritiek op het Landbouwschap dat ze het vertikten de verplichte contributie te
betalen. Toen de overheid die met geweld ging innen, brak er in Drenthe een kleine
boerenopstand uit. Een boerderij, die bij opbod verkocht had moeten worden, ging in
vlammen op. Daar staat nu een gedenksteen: "Een steen des aanstoots voor het
Landbouwschap, voor de verdreven vrije boeren een eresteen. Opdat wij niet vergeten de
Slag in Hollandscheveld '63."
De eerste veranderingen
Hoeks: "In de vijftiger jaren is door de Rijkslandbouwvoorlichting de kunstmest
gestimuleerd. Daardoor kreeg je een grotere produktie en kon je meer vee houden. Want
toentertijd hield je niet meer vee dan je voer had.Je kreeg toen studieclubs voor boeren.
Dan kwam er een spreker uitleggen wat de ontwikkelingen waren en hoe dat de boeren meer
konden verdienen."
Later hebben ook de veevoederbedrijven voorlichters op pad gestuurd. In de vijftiger jaren
begon bovendien de mechanisatie. "Als je wat meer verdiende, kon je moderner
inrichten. Toen begonnen de machines te komen, de maaimachine, de vorentrekker om
aardappelen te zetten, de zelfbinder om het graan te maaien. Dat was allemaal
paardentractie. We hebben hier nog een kleine coperatie opgericht van zeven, acht
boeren die samen de machines kochten. Ik geloof dat dat gefinancierd werd door de
Boerenleenbank."
Door 'woest' land te ontginnen werden de bedrijven wat groter. "In 1952 was de
werkeloosheid groot en toen heeft de regering de DUW opgericht, de Dienst Uitvoerende
Werken. Toen hebben wij ook een halve hectare bos laten ontginnen. Dat was al eigendom van
ons, maar daar stond hout op. Daar kon je niks op telen. Het stuk grond was aan de ene
kant te laag en aan de andere kant lag een bult. Die hebben ze afgegraven en daarmee dat
lage stuk opgehoogd. Dat ging met de schop en van die kiepkarretjes, handgeduwd. Onze
vader kon daar ook meehelpen. Dan kreeg hij kinderbijslag. Dat was toen nog niet voor
boeren. Dat bracht goed op. Plus nog loon. De regering gaf negentig procent
subsidie."
In de vijftiger jaren haakten de eerste kleine boerenbedrijven met twee, drie of
vier koeien af. Er zijn toen ook heel wat boerenzoons naar Canada geëmigreerd, omdat de
bedrijven te klein waren om te splitsen. "Toen zijn de ontwikkelingen hard gegaan. In
het midden van de vijftiger jaren zijn we van zeven naar tien koeien gegaan. En van
n naar acht fokzeugen. In de zestiger jaren kregen we er vijftien en in 1970
dertig, veertig. Van vijftig kippen gingen we naar honderd en later naar 250."
Dus de uitbreiding ging stap voor stap?
"Bij ons is het eigenlijk maar langzaam gegaan. Je hebt ook boeren, die als ze maar
een beetje verdiend hebben, meteen investeren. Groter, groter, groter... Dat zat er bij
ons niet zo in. Een beetje behoudend, hè. Wij waren geen geweldenaars. We moesten het
kunnen overzien."
Schaalvergroting en specialisatie
In 1979 zette de melkfabriek de boeren voor het blok. Ze moesten minimaal 35 koeien nemen,
anders nam de fabriek de melk niet meer af. Heel wat boeren schakelden over op akkerbouw,
legden zich helemaal toe op varkens of haakten af. Hoeks wou zijn vee niet kwijt. Hij
besloot een ligboxstal neer te zetten en stak zich daarvoor flink in de schulden. De
overheid stimuleerde deze ontwikkeling met rentesubsidie en de WIR. In '83 stootte Hoeks
de varkens af. Van jongs af aan had hij al last van bronchitis. Hij kon het stof van de
varkens niet langer verdragen. Maar er was ook een andere reden:
"Toen begonnen ze mij te korten omdat ik te weinig biggen had. Ik liet me niet
dwingen. Ik had de beste, de gezondste biggen. Je kon geen betere krijgen. En dan kreeg ik
een paar gulden per big minder als iemand anders. Voor mijn goede werk werd ik minder
uitbetaald..."
Ondertussen was het geen gemengd bedrijf meer wat Hoeks had. Er waren alleen nog maar
koeien en op het land stond enkel gras of maïs.
Het werk was ondertussen veel minder afwisselend. Vond u dat niet jammer?
"Ja. Maar een gemengd bedrijf dat ging niet meer. Om de heel eenvoudige reden dat dat
veel te arbeidsintensief is. Dan zit je constant de hele zomer met arbeidspieken: met de
graanoogst en de aardappeloogst en dan het hooien nog tussendoor. En in de lente het grond
bewerken en het schoffelen. Als je specialiseerde, verdiende je meer met minder werk. Dan
kon je de loonwerker inschakelen (die had grote landbouwmachines - jps) en die verrichtte
in een paar dagen veel werk en dan had je het zelf gemakkelijker."
De milieuproblemen, die de intensieve landbouw veroorzaakte, werden zo ernstig dat de
overheid uiteindelijk maatregelen nam. Maar de regels knellen:
"Met dat mestquotum en nog zo'n tien, vijftien milieuregels, halen ze de animo eruit.
Daar valt niet mee te leven."
Afhaken
In de negentiger jaren zijn de landbouwprijzen over de hele linie laag. "De grove
tuinbouw is hartstikke slecht. Het zijn geen prijzen. Nou zijn de champignonbedrijven weer
aan de beurt. Om de haverklap sluiten die. De varkens zijn twee, drie maanden goed geweest
vanwege de gekke-koeien ziekte. Maar nou zakken de prijzen weer. De eieren, dat is al
jaren slecht. Ondanks dat de aantallen steeds groter werden. Vroeger had een bedrijf
honderd kippen, toen duizenden en nu wel dertig- veertigduizend."
Met melk valt nog wel wat te verdienen, mits je bedrijf groot genoeg is. Een
middelgrote Brabantse melkveehouderij moet ondertussen minstens twintig hectare grond
hebben en vijftig koeien. In de negentiger jaren zijn dan ook heel wat boeren gestopt. Ook
Hoeks zelf.
"Dit bedrijf was niet levensvatbaar. Daarom heb ik mijn melkquotum verkocht. Ik had
toch geen opvolger. Dat het melkquotum verhandelbaar werd en zoveel opbrengt, is mijn
redding geweest. In het dorp zeggen ze nog wel ooit dat je geen ruggegraat hebt, als je
stopt met boeren. Maar ik kijk er nuchter tegenaan. Als ik zie dat ik met werken niet meer
kan verdienen als dat ik nu zonder werken verdien, dan hou ik ermee op."
Hoeks heeft 27 stuks vleeskoeien. Op zijn zeven hectare groeit gras wat hij hooit of
inkuilt voor zijn dieren. Verder verbouwt hij mas als veevoer. Gedeeltelijk verkoopt
hij die.
"Het vlees brengt niks op. Absoluut helemaal niks. En dan krijg je toch nog (lachend)
zoogkoeien-premie en maspremie en stierenpremie. (..) Toch ben ik er nog goed
uitgesprongen. Want je hebt ook boeren, die hebben bijvoorbeeld 25 jaar op hun bedrijf
gewerkt. Door omstandigheden, door de marktprijs en alles wat daar bij komt, kunnen ze
niet meer aan hun verplichtingen voldoen. Dan komt de bank alles verkopen. Dat is erg! Dat
komt tegenwoordig veel te veel voor. Dat je eerst alles opgebouwd hebt en dan wordt het je
afgepakt en dan word je in een rijtjeshuis gezet en dan moet je je hand ophouden.
Vroeger moest je wel lichamelijk hard werken. Dan word je moe en kan je uitrusten en dan
ben je er weer. Maar als je geldzorgen hebt, dan zak je steeds verder weg... Ik
raadpleegde wel de landbouwvoorlichting, maar dan ging ik voor mezelf uitmaken wat ik zou
doen. Daar heb ik geen spijt van. Want anders was ik nu zo groot dat ik niet had kunnen
ophouden. Ik ben nou hobbyboer, maar ik heb toch nog genoeg om handen. De buren wat helpen
en zo. En anders gaan we biljarten."
Noten
- Centraal Bureau voor de Statistiek. 1994, Vijfennegentig jaren statistiek in
tijdreeksen 1899-1994, SDU, Den Haag; Deutscher Bauernverband, Situationsbericht 1995,
geciteerd in Veronika Bennholdt-Thomsen, Vom hartnaeckigen Fortbestehen eines kleinen
Bauernhofes, Rundbrief Subsistenz Perspektive, nummer 6, Institut fuer Theorie und Praxis
der Subsistenz, Bielefeld; Europese Commissie. 1995, De toestand van de landbouw in de
Europese Unie, verslag 1994, Bureau voor officiele publikaties der Europese
Gemeenschappen, Brussel/Luxemburg.
- Vermeulen, W.H. 1989, Europees landbouwbeleid in de maak, Nederlands
Agronomisch-Historisch Instituut, Groningen.
Dit artikel is een hoofdstuk uit: De armoedige levensvisie van het rijke Westen
- milieu- en derde Wereldproblemen: het resultaat van geestelijke monocultuur; Vandana
Shiva, e.a.; Ten Have, Baarn, 1997.
terug naar de vorige tekst |